Dubbelbelastingverdrag België – Nederland

Het nieuwe (dubbel)belastingverdrag België-Nederland: het begrip vaste inrichting ontleed

Door:
Dooitze Dijkstra,
Wendy Rombouts
insight featured image

Op 21 juni 2023 werd het nieuwe (dubbel)belastingverdrag tussen Nederland en België ondertekend, dat naar alle verwachting in werking zal treden op 1 januari 2025. Het nieuwe verdrag brengt toch wel wat wijzigingen met zich mee. Daarom slaan Grant Thornton België en Grant Thornton Nederland de handen in elkaar om in een reeks van artikels de belangrijkste wijzigingen toe te lichten. We bijten de spits af met het begrip ‘vaste inrichting’ uit artikel 5, dat in het nieuwe verdrag aanzienlijke wijzigingen heeft ondergaan.

Voor de wijzigingen aan het begrip ‘vaste inrichting’ is men te rade gegaan bij het Multilateraal Instrument en de wijzigingen die aldaar worden voorgesteld (waaronder de ‘antifragmentatieregel’).

Opvallende aanpassing is dat we voortaan sneller te maken zullen hebben met een vaste inrichting. De drempels werden verlaagd, onder andere in het geval van bouw- en/of constructiewerken maar ook in het geval van afhankelijke vertegenwoordigers (de zogeheten ‘personele vaste inrichting’).

Bouw- en/of constructiewerken

Dat een bouw- en/of constructiewerf kwalificeert als een vaste inrichting indien de werkzaamheden meer dan 12 maanden duren, is niets nieuws. Dit was reeds het geval onder het huidige verdrag. Echter wordt er in het nieuwe verdrag een nuance aangebracht in de vorm van de antifragmentatieregel.

Antifragmentatieregel

In het verleden werd voor bouw- en/of constructiewerkzaamheden vaak toepassing gemaakt van de techniek van het ‘opknippen van contracten’, om zo onder de 12-maanden grens te blijven en dus een kwalificatie als vaste inrichting te vermijden. De nieuwe antifragmentatieregel moet dergelijke constructies vermijden.

In de toekomst zal een Belgische of Nederlandse vennootschap die gebruikmaakt van diensten van nauw verbonden ondernemingen op eenzelfde werf, de activiteiten van deze verbonden ondernemingen moeten meetellen voor de berekening van de 12-maandentermijn, mits de werkzaamheden van deze nauw verbonden onderneming meer dan 30 dagen duren.

Personele vaste inrichting

Een versoepeling van het begrip vaste inrichting zien we ook terugkomen bij het concept ‘personele vaste inrichting’. Ter herinnering: we spreken (onder het huidige verdrag) van een personele vaste inrichting wanneer een persoon namens een onderneming ageert in België/Nederland en de bevoegdheid heeft om aldaar contracten te sluiten namens de onderneming.

Onder het nieuwe verdrag zal het voortaan volstaan dat deze persoon routinematig de essentiële onderdelen van contracten onderhandelt. Het is dus niet langer nodig om een ondertekeningsbevoegdheid te hebben namens de onderneming. Indien de persoon in kwestie dus bevoegd is om contracten te onderhandelen, zonder dat er materiële wijzigingen aan gebeuren door de onderneming in het andere land, hebben we al te maken met een personele vaste inrichting.

Het begrip Belgische vaste inrichting

Naast het concept vaste inrichting in het (dubbel)belastingverdrag, kent België ook internrechtelijk een vaste inrichting[1]. Op basis van de interne regelgeving wordt bovendien sneller besloten tot een vaste inrichting, hetgeen tot gevolg heeft dat de vaste inrichting in België onderworpen zal zijn aan inkomstenbelasting, en dus ook een fiscale aangifteverplichting heeft in België.

Er is al sprake van een Belgische vaste inrichting indien er in België enige inrichting aanwezig is (bv. een gebouw, machines,…). Deze inrichting moet een zekere mate van bestendigheid hebben (en dus ‘vast’ zijn). Het volstaat bovendien dat er slechts één persoon werkzaam is in België. Deze persoon moet bovendien zelf geen onderhandelingsbevoegdheid hebben bij het sluiten van contracten.

Het concept van een 'vaste inrichting' in Nederland

Het begrip 'vaste inrichting' is van belang voor verschillende Nederlandse belastingwetten, waaronder de vennootschapsbelasting 1969, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, en de Wet bronbelasting 2021. De definities in de laatstgenoemde drie wetten zijn gebaseerd op de definitie zoals die geldt in de vennootschapsbelasting. Het is belangrijk op te merken dat voor de toepassing binnen de loonbelasting nog enkele fictieve vaste inrichtingen worden geïntroduceerd. Tot 1 januari 2020 stond er in de Wet op de vennootschapsbelasting een specifieke beschrijving van het begrip 'vaste inrichting'. Echter, tegenwoordig wordt de definitie van 'vaste inrichting' in de vennootschapsbelasting (en daarmee indirect ook in de inkomstenbelasting en loonbelasting) afgeleid uit de toepasselijke belastingverdragen. Dit betekent dat in het geval van een Belgische verdragsinwoner die in Nederland activiteiten uitoefent, de vraag of er sprake is van belastbaarheid in de Nederlandse vennootschapsbelasting wordt afgeleid van de vraag of er sprake is van een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger in de zin van het Verdrag gesloten tussen Nederland en België. Een dergelijke benadering biedt als voordeel dat het de kans vermindert op een situatie waarin Nederland meent dat de activiteiten van een (rechts)persoon wijzen op een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger, terwijl België deze activiteiten niet als zodanig beschouwt.

De term 'vaste inrichting' dient dus als een drempel voor het belasten van grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten en vormt een fundamentele basis voor belastingheffing. Wanneer de minimale criteria voor een vaste inrichting niet worden gehaald, zal er geen buitenlandse belastingplicht ontstaan voor inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en is er geen verplichting tot het inhouden van loonbelasting.

Conclusie en aanbevelingen

Het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en België, dat naar verwachting op 1 januari 2025 van kracht wordt, introduceert significante wijzigingen met betrekking tot het begrip 'vaste inrichting' uit artikel 5 van het verdrag.

De belangrijkste wijzigingen omvatten:

  1. Verlaging van drempels: Het verdrag verlaagt de drempels voor wat betreft bouw- en constructiewerken en afhankelijke vertegenwoordigers, waardoor bedrijven sneller te maken krijgen met een vaste inrichting.
  2. Antifragmentatieregel: Een nieuwe regel voorkomt dat bedrijven contracten opdelen om onder de 12-maanden grens te blijven en zo de kwalificatie als vaste inrichting te vermijden.
  3. Personele vaste inrichting: Het begrip 'personele vaste inrichting' wordt versoepeld, waarbij het volstaat dat een persoon routinematig de essentiële onderdelen van contracten onderhandelt om als zodanig te worden beschouwd.
  4. Belgische vaste inrichting: België hanteert ook internrechtelijk een vaste inrichting, wat tot gevolg heeft dat een bedrijf dat in België activiteiten uitvoert mogelijk onderworpen is aan inkomstenbelasting en een fiscale aangifteverplichting heeft in België.
  5. Nederlandse wetgeving: De Nederlandse wetgeving hanteert het begrip 'vaste inrichting' als een drempel voor belastingheffing op grensoverschrijdende bedrijfsactiviteiten.

Deze wijzigingen hebben aanzienlijke implicaties voor bedrijven die grensoverschrijdende activiteiten uitvoeren tussen Nederland en België. Het is van essentieel belang voor deze bedrijven om de nieuwe regels te begrijpen en zich aan te passen aan de veranderende fiscale omgeving.

Bedrijven die actief zijn tussen Nederland en België moeten de wijzigingen in het belastingverdrag nauwlettend volgen en overwegen om professioneel advies in te winnen om de impact ervan op hun activiteiten te beoordelen en zich voor te bereiden op eventuele veranderingen in hun fiscale verplichtingen. Onze Belgische en Nederlandse collega’s kunnen u hierbij assisteren. 

 

1] Artikel 229 WIB

The Field-nieuwsbrief: je maandelijkse businessupdate

Opt-in checkbox