Legal

Afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersoon met ingang van 1 januari 2025

Door:
Tim Dausy,
Marc Van den Bossche
insight featured image
Op 1 februari 2024 werd Boek 6 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek goedgekeurd door het parlement. Dit nieuwe boek hervormt het Belgisch buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht. Hierbij springt vooral de verruiming van de aansprakelijkheid van ‘hulppersonen’, zoals bestuurders van vennootschappen en verenigingen, onderaannemers en werknemers in het oog. Voor deze hulppersonen is het cruciaal om proactief maatregelen te nemen ter bescherming tegen mogelijke toekomstige vorderingen die tegen hen kunnen worden ingesteld. De nieuwe regels zijn van toepassing sinds 1 januari 2025. Hun precieze werking in de tijd wordt nader uiteengezet in onderstaand artikel, waarin wij de concrete gevolgen voor de praktijk bespreken en meteen ook een aantal beschermingsmaatregelen voor die deze gevolgen (deels) kunnen indijken.

Wat is een ‘hulppersoon’?

Een ‘hulppersoon’ (in de huidige praktijk ‘uitvoeringsagent’ genoemd) is een natuurlijke of rechtspersoon die door de schuldenaar van een contractuele verbintenis belast wordt met de gehele of gedeeltelijke uitvoering van deze verbintenis, ongeacht of hij deze verbintenis uitvoert voor eigen rekening en in eigen naam, of voor rekening en/of in naam van de schuldenaar.

Bestuurders van vennootschappen en verenigingen, onderaannemers, maar ook werknemers zijn ‘hulppersonen’.

Enkele courante voorbeelden:

  • De bezetter die in opdracht van de hoofdaannemer pleisterwerken uitvoert bij de bouwheer die enkel met de hoofdaannemer heeft gecontracteerd. Er bestaat geen contract tussen de bouwheer en de bezetter, waardoor deze te beschouwen is als hulppersoon van de hoofdaannemer die het contract heeft met de bouwheer.
  • De bestuurders van een rechtspersoon zijn een hulppersoon van de rechtspersoon die ze besturen.
  • Werknemers zijn hulppersonen van hun werkgever.
  • Natuurlijke personen die via een managementvennootschap werken, zijn in de uitvoering van hun dienstverleningsovereenkomst persoonlijk te beschouwen als hulppersoon van deze vennootschap ten aanzien van de medecontractant van de managementvennootschap.

In wat volgt wordt met ‘opdrachtgever’ de persoon bedoeld voor wie de hulppersoon werkt, en wordt de contractspartij van de ‘opdrachtgever’ aangeduid als ‘medecontractant’, waarmee de hulppersoon dus geen rechtstreekse contractuele band heeft.

Voormalig recht: verregaande bescherming van de hulppersoon

Tot en met 31 december 2024 had de hulppersoon (‘uitvoeringsagent’) een verregaande bescherming ten aanzien van de medecontractant van zijn opdrachtgever: de medecontractant kon de hulppersoon in de regel niet aanspreken voor diens gebrekkige uitvoering van de overeenkomst tussen de opdrachtgever en diens hoofdaannemer. Dit was vaststaande (cassatie)rechtspraak en wordt in de praktijk omschreven als de ‘quasi-immuniteit van de hulppersoon/uitvoeringsagent’.

Deze hulppersonen waren dus verregaand beschermd tegen buitencontractuele vorderingen van de medecontractanten van hun opdrachtgever wegens de verkeerde, laattijdige of niet-uitvoering van de contractuele verbintenissen van de opdrachtgever.

Enkele courante voorbeelden:

  • Wanneer de bezetter zijn pleisterwerken totaal verkeerd had uitgevoerd, kon de bouwheer zich onder het vroegere recht dus enkel tot zijn hoofdaannemer (waarmee hij een overeenkomst heeft) wenden voor schadevergoeding en kon hij niet de bezetter aanspreken voor schade die het gevolg was van deze fout.

  • De klant van een vennootschap waarvan de bestuurders weigerden een contractuele verbintenis van de vennootschap uit te voeren, konden de bestuurders niet persoonlijk aanspreken voor de schade die het gevolg was van deze weigering.

  • De klant van een werkgever kon diens werknemer niet aanspreken voor de schade die hij had geleden als gevolg van een fout van de werknemer in de uitvoering van diens arbeidsovereenkomst.

  • De opdrachtgever waarvan de CFO een managementvennootschap is, kon zich niet richten tot de natuurlijke persoon achter de managementvennootschap voor een fout die de natuurlijke persoon had gesteld in de uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst.

De enige onder het voormalige recht geldende uitzondering op deze immuniteit bestond erin dat hulppersonen wel konden worden aangesproken als de aan hen toegeschreven fout een misdrijf uitmaakte (bv. onvrijwillige slagen en verwondingen, omkoping, misbruik van vertrouwen, valsheid in geschrifte, fraude) of als deze fout niet alleen betrekking had op de contractuele verbintenis, maar ook op de algemene zorgvuldigheidsplicht die op hen rust.

Bovendien moest deze fout dan schade hebben veroorzaakt die niet alleen te wijten was aan de slechte uitvoering van de overeenkomst, zodat dit in de praktijk slechts in heel uitzonderlijke omstandigheden kon leiden tot aansprakelijkheid van de hulppersoon.

De nieuwe regels: geen automatische bescherming meer van de hulppersoon

Artikel 6.3, § 2 van het nieuw Burgerlijk Wetboek heeft een einde gesteld aan de quasi-immuniteit van de hulppersoon:

“Tenzij de wet of het contract anders bepaalt, zijn de wetsbepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid van toepassing tussen de benadeelde en de hulppersoon van zijn medecontractanten.”

Op basis van voormeld artikel kan een hulppersoon voortaan dus rechtstreeks (buitencontractueel) worden aangesproken door de medecontractant van zijn opdrachtgever.

Enkele courante voorbeelden:

  • Wanneer voormelde bezetter zijn pleisterwerken totaal verkeerd heeft uitgevoerd, kan de bouwheer zich onder het nieuwe recht dus niet enkel tot de hoofdaannemer (met wie hij een overeenkomst heeft) wenden voor schadevergoeding, maar kan hij ook de bezetter (met wie hij geen overeenkomst heeft) aanspreken voor schade die het gevolg is van deze fout.
  • De klant van een vennootschap waarvan de bestuurders weigeren een contractuele verbintenis van de vennootschap uit te voeren, kan naast de vennootschap ook de bestuurders persoonlijk aanspreken voor de schade die het gevolg is van deze weigering (uiteraard voor zover deze weigering in hoofde van deze bestuurders een fout uitmaakt).
  • De klant van een werkgever kan diens werknemer voortaan aanspreken voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een fout van de werknemer in de uitvoering van diens arbeidsovereenkomst. Voor werknemers geldt hier wel een belangrijke wettelijke beperking, waarop we hieronder terugkomen.
  • De opdrachtgever waarvan de CFO een managementvennootschap is, kan zich richten tot de natuurlijke persoon achter de managementvennootschap voor een fout die de natuurlijke persoon heeft gesteld in de uitvoering van de dienstverleningsovereenkomst.

Enkele belangrijke nuances 

Eerst en vooral moet uiteraard nog steeds worden bewezen dat de hulppersoon zelf effectief een fout heeft begaan die schade heeft veroorzaakt aan de medecontractant van de opdrachtgever.

Belangrijk is verder dat de bepalingen van Boek 6 in beginsel van aanvullend recht zijn: de contractspartijen kunnen er dus contractueel van afwijken, bijvoorbeeld door te bepalen dat een medecontractant afziet van het instellen van buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen tegen de hulppersonen van zijn contractuele partner.

Bovendien is het zo dat de bepalingen van Boek 6 geen afbreuk doen aan andere wetgeving die de buitencontractuele aansprakelijkheid van bepaalde actoren regelt. Zo geldt voor werknemers dat zij ook in de nieuwe situatie beschermd zullen zijn door artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet, zodat zij ook in de toekomst door derden, dus ook door de medecontractant van hun werkgever, enkel kunnen worden aangesproken voor grove fouten of herhaaldelijk voorkomende lichte fouten. Dit blijkt uitvoerig uit verschillende passages in de parlementaire voorbereidingen.

Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheidsbeperkingen die zijn vastgelegd in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (artikel 2:57 WVV) met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid. Dit wil zeggen dat bestuurders voor fouten begaan in de uitoefening van hun mandaat als bestuurder nog steeds beroep kunnen doen op de beperkingen voorzien in artikel 2:57 WVV. 

O.i. kunnen bestuurders echter ook op basis van Boek 6 op buitencontractuele grond aansprakelijk worden gesteld, zonder dat zij de beperkingen uit artikel 2:57 WVV kunnen inroepen, in het geval de door hen gestelde fouten niets te maken hebben met de uitoefening van hun bestuursmandaat. Het gaat in deze hypothese dan immers niet om ‘bestuurdersaansprakelijkheid’. 

Artikel 6.3, § 2 van het nieuw Burgerlijk Wetboek voorziet voorts dat de hulppersoon “dezelfde verweermiddelen [kan] inroepen als” de verweermiddelen die zijn opdrachtgever kan inroepen tegen diens medecontractant op basis van hun (hoofd)overeenkomst. Aansprakelijkheidsbeperkingen die de opdrachtgever bedingt in de (hoofd)overeenkomst met de medecontractant, zullen dus van toepassing zijn op vorderingen die de medecontractant tegen de hulppersoon instelt.

  • Voorbeeld: Wanneer de hoofdaannemer in de overeenkomst met de bouwheer heeft opgenomen dat zijn aansprakelijkheid beperkt is tot €25.000, zal deze aansprakelijkheidsbeperking ook door de bezetter tegen de bouwheer kunnen worden ingeroepen.

Datzelfde artikel voorziet ook dat de hulppersoon tegen de medecontractant “eveneens de verweermiddelen [kan] inroepen die hij zelf in dit verband tegen zijn [eigen opdrachtgever] kan inroepen” op basis van hun overeenkomst, die zo een derdenwerking verkrijgen. Aansprakelijkheidsbeperkingen die de hulppersoon bedingt in zijn contract met zijn opdrachtgever, zullen dus van toepassing zijn op vorderingen die de medecontractant tegen de hulppersoon instelt.

  • Voorbeeld: Wanneer de bezetter in de overeenkomst met de hoofdaannemer heeft opgenomen dat zijn aansprakelijk beperkt is tot €25.000, zal deze aansprakelijkheidsbeperking ook door de bezetter kunnen worden ingeroepen tegen de bouwheer.

Hulppersonen kunnen ook gebruikmaken van verweermiddelen die voortvloeien uit de wetgeving inzake bijzondere overeenkomsten (bijvoorbeeld, de regels inzake koop-verkoop, huur, bewaargeving, hotelcontract, enzovoort), met inbegrip van de verjaringsregels van toepassing op de overeenkomst.

Belangrijk hierbij is dat de slotzin van artikel 6.3, §1 in fine van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de inroepbaarheid van de voormelde verweermiddelen nooit geldt voor schade die het gevolg is van (i) een aantasting van de fysieke of psychische integriteit van de benadeelde medecontractant van diens opdrachtgever of (ii) een door de hulppersoon begane fout met het opzet schade te veroorzaken.  

Inwerkingtreding 

De nieuwe regels zijn in werking getreden op 1 januari 2025.

De wet die het nieuwe Boek 6 heeft ingevoerd, bepaalt wel uitdrukkelijk dat de nieuwe regels enkel van toepassing zijn op feiten die zich voordoen ná de inwerkingtreding van de wet. 

Indien het schadeverwekkende feit zich voor 1 januari 2025 heeft voorgedaan, zal de hulppersoon dus nog kunnen genieten van de quasi-immuniteit, zelfs al wordt de vordering tot schadevergoeding na de inwerkingtreding van de nieuwe regels ingesteld.

Omgekeerd, wanneer het schadeverwekkende feit zich voordoet op of na 1 januari 2025, zal de hulppersoon niet langer kunnen genieten van de quasi-immuniteit, zelfs al dateert diens contractuele relatie van voor de inwerkingtreding van de nieuwe regels. Op die manier hebben de nieuwe regels dus ook impact op de uitvoering van reeds bestaande contracten.

Mogelijke beschermingsmaatregelen

Het voorgaande maakt duidelijk dat onmiddellijke actie is vereist ter bescherming van de hulppersonen. De volgende maatregelen kunnen hierbij overwogen worden:

  • Ter bescherming van uw hulppersonen, kan u in uw algemene voorwaarden en klantencontracten een clausule integreren dat uw klanten/opdrachtgevers verklaren af te zien van hun recht tot het instellen van aansprakelijkheidsvorderingen tegen uw hulppersonen (beding ten behoeve van een derde).
  • Wanneer u zelf optreedt als hulppersoon/onderaannemer voor een opdrachtgever, kan u in uw overeenkomst met uw opdrachtgever:
    • een beding opnemen dat u voor dezelfde fout geen twee keer een vordering tot schadevergoeding kan ondergaan: ofwel vergoedt u uw opdrachtgever, ofwel diens klant, maar nooit alle twee (‘non bis in idem’);
    • uw opdrachtgever verplichten om een clausule te integreren in zijn commerciële overeenkomsten dat zijn medecontractanten (bijvoorbeeld, klanten/opdrachtgevers) verklaren af te zien van hun recht tot het instellen van aansprakelijkheidsvorderingen tegen zijn hulppersonen of minstens de aansprakelijkheidsbeperkingen uit uw overeenkomst met uw opdrachtgever als kettingbeding te reproduceren in zijn contracten met zijn eigen opdrachtgevers, en hier bewijs van te leveren voor u uw dienstverlening opstart;
    • een beding opnemen waarmee uw opdrachtgever u zal vrijwaren tegen een eventuele buitencontractuele vordering van een derde (lees: de medecontractant van uw opdrachtgever).

Er kan ook met uw verzekeraar bekeken worden in hoeverre u of uw hulppersonen beschermd zijn tegen zulke vorderingen op basis van uw huidige verzekeringspolissen. Indien nodig dienen de dekkingen uitgebreid te worden om deze gevallen ook te omvatten.

Conclusie

Het bovenstaande toont aan dat de afschaffing van de quasi-immuniteit van de hulppersoon het aansprakelijkheidsrisico van tal van actoren in het ondernemingsleven (en daarbuiten) heeft uitgebreid. De meesten onder ons kwalificeren immers in een of andere relatie wel als ‘hulppersoon’, zij het in een bestuurdersmandaat, als consultant, werknemer, onderaannemer,… 

Goede contractuele bepalingen, in combinatie met sluitende verzekeringen, kunnen u daar in grote mate tegen beschermen. Het is dan ook zaak u zo snel mogelijk aan te passen aan deze nieuwe realiteit door uw commerciële toolbox (klantencontracten, consultancyovereenkomst, algemene voorwaarden…) en uw verzekeringspolissen door te lichten en aan te passen waar nodig.

The Field-nieuwsbrief: je maandelijkse businessupdate