legal

Krachtlijnen van het ‘nieuwe’ verbintenissenrecht (deel 2)

Tim Dausy
Door:
insight featured image

De modernisering van het Belgisch burgerlijk recht, destijds ingezet door toenmalig minister van justitie Koen Geens, gaat onverminderd door. Na de invoering van onder meer een nieuw bewijs- en goederenrecht (2020), de hervorming van het erfrecht (2021) en het personen- en familierecht (2022), trad op 1 januari 2023 het 'nieuwe' verbintenissenrecht in werking, dat te vinden is in Boek 5 van het nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna “NBW”). 

Het 'nieuwe' verbintenissenrecht bestaat uit (i) een bestendiging van bestaande regels, (ii) een codificatie van bestaande principes die doorheen de jaren door de rechtspraak werden ontwikkeld en (iii) een aantal nieuwigheden.

In drie afleveringen rond dit thema zetten we de belangrijkste bepalingen uiteen. In deze aflevering zoomen we in op:

-          sanctionering onrechtmatige bedingen

-          buitengerechtelijke nietigverklaring

-          herwerking geldigheidsvereisten schadebeding, en

-          wettelijke regeling voor bevrijdingsbedingen

Sanctionering onrechtmatige bedingen[1]

Het ‘nieuwe’ verbintenissenrecht voorziet een algemeen regime voor onrechtmatige bedingen in contracten[2], die voortaan voor niet geschreven zullen worden gehouden. Een onrechtmatig beding is elk beding (i) waarover niet kan worden onderhandeld (bijvoorbeeld toetredingscontracten) en dat (ii) een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen (waarbij dus enkel de duidelijke onevenwichtigheden zullen worden gesanctioneerd).

De wetgever wil met deze bepaling de zwakke contractspartijen bescherming bieden, maar het is niet de bedoeling om bedingen waarover daadwerkelijk onderhandeld werd en die met kennis van zaken werden gesloten, via deze regeling aanvechtbaar te maken. Het moet dus uitdrukkelijk gaan om bedingen waarover niet kon worden onderhandeld.

De regeling kan evenwel niet worden toegepast op (het onevenwicht van) de hoofdprestaties van het contract (bijvoorbeeld de prijs). In voorkomend geval kan de rechter enkel ingrijpen in geval van behoorlijk bewezen misbruik van omstandigheden[3].

Let wel, de regeling inzake onrechtmatig beding in B2B- en B2C-relaties voorzien in het Wetboek van Economisch recht heeft voorrang op deze algemene regeling in het NBW. In de praktijk zal deze regeling dus vooral toegepast worden in contracten met overheden, contracten tussen particulieren en bepaalde B2B-contracten die uitdrukkelijk werden uitgesloten van regeling uit het Wetboek van Economisch recht (bijvoorbeeld contracten met betrekking tot financiële diensten).

Buitengerechtelijke nietigverklaring[4]

Onder het ‘oude’ verbintenissenrecht kon een contract enkel nietig worden verklaard door de rechter. Dit heeft tot (het onredelijk) gevolg dat de partij die de nietigheid van een contract wilde inroepen, de afloop van een gerechtelijke procedure moest afwachten vooraleer ze zich van het contract kon bevrijden.

Het ‘nieuwe’ verbintenissenrecht biedt de partij die de nietigheid van een contract wenst in te roepen, de mogelijkheid om die langs buitengerechtelijke weg in werking te stellen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere contractspartij(en).

Let wel, de nietigverklaring geschiedt op risico van de partij die haar uitbrengt. De andere contractspartij kan deze altijd in rechte betwisten, waarbij de rechter die vaststelt dat het contract op ongegronde wijze nietig is verklaard, kan vaststellen dat het contract nooit een einde heeft genomen. Dit kan nefaste (financiële) gevolgen hebben voor de partij die een contract onterecht nietig heeft verklaard.

De buitengerechtelijke nietigverklaring is evenwel uitdrukkelijk uitgesloten wanneer het contract is vastgesteld door een authentieke akte, zoals een notariële akte of een homologatievonnis.

Herwerking geldigheidsvereisten schadebeding[5]

Met een schadebeding kunnen partijen op voorhand en forfaitair een vergoeding vastleggen die de ene partij aan haar medecontractant verschuldigd zal zijn in geval van een toerekenbare niet- of te late nakoming van diens contractuele verbintenis. Schadebedingen kunnen bijzonder nuttig zijn aangezien de schuldeiser noch het bestaan, noch de omvang van zijn schade moet bewijzen en beide partijen vooraf weten tot wat ze gerechtigd respectievelijk gehouden zijn in geval van wanprestatie.

De geldigheid van zulke schadebedingen wordt op vandaag reeds erkend door het Oud Burgerlijk Wetboek (OBW)[6].

Onder het 'nieuwe' verbintenissenrecht blijft het uitgangspunt dat het schadebeding in principe onveranderlijk is, zodat de schuldeiser, ongeacht de omvang van zijn werkelijk geleden schade, in de regel geen hogere, noch kleinere vergoeding kan eisen. Op de regel van onveranderlijkheid bestaan evenwel uitzonderingen die zowel een matiging als een verhoging kunnen toelaten, waarbij het matigingsrecht van de rechter in de praktijk het meest wordt toegepast. Dit wil zeggen dat de rechter het bedrag van het strafbeding kan verminderen, wanneer die som kennelijk het bedrag te boven gaat van de ‘potentieel voorzienbare schade’ van de niet-uitvoering van de verbintenis op het moment dat het schadebeding werd overeengekomen.

De regeling in het ‘nieuwe’ verbintenissenrecht bevestigt de matigingsbevoegdheid van de rechter bij kennelijk overdreven schadebedingen, maar vervangt het traditionele toetsingscriterium van de ‘potentieel voorzienbare schade’ door het criterium van de ‘kennelijke onredelijkheid’. Voortaan zal de rechter bij zijn beoordeling rekening houden met alle concrete omstandigheden, in het bijzonder de rechtmatige belangen van de schuldeiser, en zal hij de (werkelijke en de potentiële) schade in aanmerking moeten nemen. Hiermee vermijdt men in de toekomst de moeilijke oefening waarbij de rechter zich dus a posteriori moet terugplaatsen ten tijde van de contractsluiting om in te schatten welke redelijk voorzienbare schade de contractanten toen forfaitair konden ramen. Bovendien zal hij nu rekening kunnen/moeten houden met andere omstandigheden dan de schade, zoals dus de rechtmatige belangen van de schuldeiser, maar ook de aard van het contract, de ernst van de niet-nakoming en de positie van de schuldenaar (zoals de aard van zijn wanprestatie, de herhaling ervan en het al dan niet intentioneel handelen).

Wettelijke regeling voor bevrijdingsbedingen[7]

Bevrijdingsbedingen zijn clausules waarmee een schuldenaar zijn/haar eigen aansprakelijkheid en/of aansprakelijkheid van diens aangestelden geheel of gedeeltelijk uitsluit (bijvoorbeeld, een partij is enkel aansprakelijk in geval van een zware fout en dus niet voor haar gewone fout). De (voorwaardelijke) geldigheid werd ervan reeds in de rechtsleer en rechtspraak aanvaard.

Het ‘nieuwe’ verbintenissenrecht voorziet voor het eerst een algemene wettelijke regeling voor bevrijdingsbedingen, waarin de bestaande rechtspraak grotendeels wordt gevolgd, maar de wetgever op bepaalde punten verder gaat dan voormelde rechtspraak. Zo wordt niet langer voorzien in de mogelijkheid voor de schuldenaar zich te bevrijden van aansprakelijkheid voor de opzettelijke fouten van zijn hulppersonen. Voorts is het voortaan verboden dat de schuldenaar zich zou bevrijden voor de fouten die een aantasting veroorzaken van andermans leven of fysieke integriteit.

Een belangrijke nieuwigheid is echter dat er een bijkomende bescherming wordt toegekend aan de personen die een partij bijstaan in de uitvoering van een bepaald contract (vaak ‘hulppersonen’ genoemd), door de introductie van de derdenwerking van bevrijdingsbedingen. Wanneer een partij voortaan haar aansprakelijkheid contractueel heeft kunnen beperken, wordt voortaan bepaald dat zij dat niet enkel doet voor zichzelf, maar ook voor iedereen op wie zij in de uitvoering van het contract een beroep doet. Een onderaannemer zal dus een beroep kunnen doen op het bevrijdingsbeding dat de hoofdaannemer heeft afgedwongen ten aanzien van zijn opdrachtgever.

 

[1] art. 5.52 NBW

[2] art. 5.52 NBW

[3] art. 5.37 NBW

[4] art. 5.59 NBW

[5] art. 5.88 NBW

[6] cf. art. 1226 OBW

[7] 5.89 NBW