article banner
VAT

Europa en de modernisering van btw: update voorstellen en 4 'quick fixes'

Lode Agache Lode Agache

Het huidige btw-stelsel werd ingevoerd in 1993 en was bedoeld als tijdelijke overgangsregeling naar een definitief btw-stelsel. Dit definitieve stelsel zal gebaseerd zijn op het beginsel van belastingheffing in de lidstaat van de bestemming van de goederen en diensten en niet langer in de lidstaat van oorsprong, zoals oorspronkelijk in 1993 voorzien. In het proces van de evolutie naar dit definitieve stelsel publiceerde de Europese Commissie op 7 april 2016 een actieplan en maakte in opvolging daarvan op 4 oktober 2017 een stappenplan op om te komen tot een gemeenschappelijke btw-ruimte in de EU.

Zo werden onder meer door de Ecofinraad (Europese Raad van de ministers van Financiën) van 5 december 2017 en de Europese Commissie op 18 januari 2018  een pakket maatregelen goedgekeurd inzake de btw-regeling voor e-commerce en werden een aantal voorstellen gedaan voor vereenvoudigde btw-regels voor de zogenaamde kleine ondernemingen. Deze wijzigingen zouden naargelang het geval in principe in werking (zijn) treden vanaf 1 januari 2019 of vanaf 1 januari 2021. We lichtten dit reeds toe in een nieuwsbrief van 2018. Graag hernemen we nu de belangrijkste punten, met een actualisatie.

Daarnaast werd binnen de Ecofinraad van 2 oktober 2018 een akkoord bereikt om in afwachting van de invoering van het definitieve btw-stelsel reeds bepaalde vereenvoudigingen voor ondernemingen door te voeren: de zogenaamde ‘quick fixes’. Deze vier quick fixes zouden op 1 januari 2020 in werking moeten treden. Tot slot heef de Raad op 14 september 2018 een verordening aangenomen om de administratieve samenwerking tussen de lidstaten te versterken.

Verlaagde btw-tarieven: keuze voor lidstaten (1.01.2019)

Vanaf 1 januari 2019 kunnen de lidstaten, naast een standaardtarief van minimum 15% btw, voorzien in ‘een of twee’ verlaagde btw-tarieven (niet lager dan 5% btw). De verlaagde btw-tarieven zullen enkel van toepassing zijn op goederen en diensten opgesomd in bijlage III van de BTW-Richtlijn (bijvoorbeeld levensmiddelen, farmaceutische producten, enz.).

In aansluiting daarbij werd door de Europese Richtlijn van 6 november 2018 de betreffende bijlage III van de BTW-Richtlijn zo aangepast dat ook voor langs elektronische weg geleverde boeken, kranten en tijdschriften een verlaagd btw-tarief mogelijk wordt gemaakt. Dit werd inmiddels in België geïmplementeerd met ingang van 1 april 2019 zodat onder dezelfde voorwaarden als de papieren versie de levering van digitale boeken aan 6% en de digitale publicaties van kranten en magazines aan 0% kunnen gebeuren. 

Quick fix 1: Voorraad op afroep in het buitenland (1.01.2020)

Een eerste vereenvoudiging in het kader van de quick fixes houdt in dat de belastingplichtige geen btw-registratie zal moeten hebben in de lidstaat waarnaar hij zijn goederen vervoert of laat vervoeren ter bestemming van zijn afnemer, waarbij de levering aan deze afnemer pas effectief op een later tijdstip gebeurt (meer bepaald wanneer de afnemer deze goederen nodig heeft omdat hij een koper heeft gevonden of om in zijn productieproces te gebruiken).

In principe zou de belastingplichtige zich in de lidstaat van aankomst (opbouw voorraad) moeten laten registreren aangezien een overbrenging van eigen goederen in de lidstaat van aankomst wordt gelijkgesteld met een intracommunautaire verwerving en er een op een later tijdstip dan een (lokale) levering gebeurt aan de afnemer (bij onttrekking uit de voorraad). In de meeste lidstaten bestaan er weliswaar reeds vereenvoudigingsmaatregelen voor de zogenaamde ‘call-of’ stock, maar deze zijn niet geharmoniseerd.

Vanaf 1 januari 2020 zou de overbrenging van de goederen naar een andere lidstaat door een belastingplichtige in het kader van een voorraad op afroep niet meer gelijkgesteld worden met een levering onder bezwarende titel en dus geen aanleiding geven tot een btw-registratie in de lidstaat van aankomst. Op het tijdstip van de effectieve afname wordt de verkoper geacht een intracommunautaire levering en de afnemer een intracommunautaire verwerving te hebben verricht.

Voor de toepassing van deze vereenvoudiging moet de effectieve levering wel gebeuren binnen de 12 maanden nadat de goederen bij de afnemer in de andere lidstaat zijn aangekomen. Voorts moeten ook nog een aantal andere voorwaarden vervuld zijn, onder meer dat bij aanvang van het vervoer reeds vaststaat dat het om een voorraad op afroep gaat, dat de afnemer beschikt over een btw-registratie in de betreffende lidstaat, dat de verzending van de goederen in een register wordt ingeschreven (door verkoper én afnemer) en dat de effectieve levering door de verkoper wordt opgenomen in de intracommunautaire opgave.

Quick fix 2: Kettingverkopen, in welke relatie zit het vervoer? (1.01.2020)

In het huidige btw-systeem geven kettingverkopen vaak aanleiding tot problemen. Weliswaar heeft het Europees Hof van Justitie inzake kettingverkopen reeds verschillende keren bevestigd dat de vrijstelling voor de intracommunautaire levering slechts toepasselijk kan zijn op één van de leveringen in de ketting, met name die met vervoer. Maar dit is in de praktijk vaak moeilijk te bepalen.

In het kader van de uniformiteit tussen de lidstaten en met het oog op rechtszekerheid voor ondernemingen worden daarom in de Richtlijn nieuwe regels opgenomen. Als hoofdregel geldt dat, wanneer bij kettingverkopen (A-B-C) het vervoer wordt verricht door of voor rekening van de tussenhandelaar (B), het vervoer uitsluitend wordt toegeschreven aan de levering ‘aan’ deze tussenhandelaar (dus A-B). Als uitzondering hierop zal het vervoer worden toegeschreven aan de levering ‘door’ de tussenhandelaar (dus B-C) wanneer de tussenleverancier aan zijn leverancier zijn btw-identificatienummer opgeeft dat hem is toegekend door de lidstaat van waaruit de goederen worden verzonden (lidstaat A).

Indien het vervoer evenwel niet wordt verricht door of voor rekening van de tussenhandelaar, dan zal in principe het vervoer worden toegeschreven aan de levering (A-B) indien het vervoer wordt verricht door of voor rekening van A en zal in principe het vervoer worden toegeschreven aan de levering (B-C) indien het vervoer wordt verricht door of voor rekening van C.

Merken we tenslotte nog op dat voor de toepassing van de vereenvoudigingsmaatregelen inzake driehoeksverkeer in ieder geval vereist is dat het vervoer kan worden toegeschreven aan de eerste relatie (A-B).

Quick fix 3: Btw-identificatienummer en vrijstelling intracommunautaire levering (1.01.2020)

De levering van goederen door een belastingplichtige waarbij de goederen vanuit een lidstaat worden verzonden naar een andere lidstaat, kan in principe worden vrijgesteld indien de koper een belastingplichtige is die als zodanig handelt in een andere lidstaat dan de lidstaat van vertrek van de verzending of het vervoer van de goederen (artikel 138 BTW-Richtlijn 2006/112/EG).

De voorwaarde wordt aldus gesteld dat de ‘belastingplichtige’ afnemer als zodanig moet handelen in een andere lidstaat dan die van het vertrek, niet dat hij (er) over een geldig btw-identificatienummer moet beschikken. Evenwel zal het btw-identificatienummer van de koper in een andere lidstaat vereist zijn als bewijs voor de vrijstelling en dient het eveneens te worden vermeld in de intracommunautaire opgave.

De BTW-Richtlijn zal in die zin worden aangepast dat de vrijstelling enkel nog kan toegepast worden

  • als de koper een btw-identificatienummer meedeelt dat is toegekend door een andere lidstaat dan die van waaruit de goederen werden verzonden of vervoerd
  • de verkoper (leverancier) een intracommunautaire opgave heeft ingediend die de vereiste gegevens over de betreffende levering bevat.

Quick fix 4: Bewijs van het vervoer voor vrijgestelde intracommunautaire levering (1.01.2020)

Hoger werd reeds weergegeven dat in het kader van de vrijstelling omwille van een intracommunautaire levering overeenkomstig artikel 138 BTW-Richtlijn 2006/112/EG in eerste instantie vereist is dat de goederen verzonden of vervoerd worden van de ene lidstaat naar de andere lidstaat. Inzake het vereiste bewijs van dit grensoverschrijdend vervoer bestond er tot op heden geen uniformiteit tussen de lidstaten zodat dit leidde tot onzekerheid en in sommige gevallen tot aanzienlijke administratieve kosten.  

Daarom wordt er sinds 1 januari 2012 een (weerlegbaar) wettelijk vermoeden ingevoerd dat de goederen verzonden of vervoerd zijn van de ene lidstaat naar de andere lidstaat in de volgende gevallen:

  • Het vervoer wordt verricht door of voor rekening van de verkoper?
    In dat geval volstaat de verklaring van de verkoper daarover als die kan aangevuld worden met twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken met betrekking tot het vervoer (bijvoorbeeld ondertekend CMR-document of vrachtbrief, factuur van de vervoerder, cognossement, etc.). Indien er slechts één van deze bewijsstukken voorhanden is, dan kan dit toch nog verder aangevuld worden met één van de volgende niet-tegenstrijdige bewijsstukken: (1) een verzekeringsovereenkomst voor het vervoer of bankdocument inzake betaling van de transportfactuur, (2) officiële documenten waarin de aankomst van de goederen in de lidstaat van bestemming wordt bevestigd of (3) een ontvangstbewijs van een entrepothouder ter bevestiging van de opslag.
  • Het vervoer wordt verricht door of voor rekening van de koper?
    In dat geval moet de verkoper een voldoende gedetailleerde schriftelijke verklaring van de koper ontvangen waarin bevestigd wordt dat deze de goederen heeft vervoerd of laten vervoeren. Deze verklaring dient te worden aangevuld met één van de twee bovenvermelde combinaties van niet-tegenstrijdige bewijsstukken (zie eerste punt).

Btw-regeling e-commerce (1.01.2019 en 1.01.2021)

Sinds 1 januari 2015 moeten ondernemingen op ‘omroep, telecommunicatie- en elektronische diensten’ aan particulieren (B2C) btw aanrekenen van het land waar hun klant woont of verblijft. Zij hadden reeds de mogelijkheid om een ‘MOSS’-aangifte in te dienen (Mini One Stop Shop), waarin ze globaal hun diensten konden aangeven die in andere lidstaten aan btw zijn onderworpen. Hoewel de Europese Commissie deze regeling succesvol vond, werden met betrekking tot ‘omroep, telecommunicatie- en elektronische diensten’ toch enkele vereenvoudigingen goedgekeurd door de Ecofin-Raad, die in principe van kracht werden op 1 januari 2019:

  • Voor ‘micro-ondernemingen’ (omzetdrempel van €10.000) wordt ter vereenvoudiging voorzien in een afwijkende plaatsbepalingsregel. Zolang de totale grensoverschrijdende B2C-handelingen voor de betreffende diensten niet hoger is dan €10.000, kunnen zij in plaats van de btw in de lidstaat van de particuliere klant verder de btw van hun eigen lidstaat blijven aanrekenen. Deze regeling is optioneel.
  • Niet EU-ondernemingen die geen vestiging hebben in de EU maar wel reeds beschikten over een btw-registratie in een lidstaat voor andere activiteiten dan ‘omroep, telecommunicatie- en elektronische diensten’, worden niet langer uitgesloten van de MOSS-regeling.
  • Aangezien in beginsel de btw van het land van de klant moet worden aangerekend, is het uiteraard belangrijk dat de woonplaats van de particuliere klant kan worden aangetoond. Momenteel diende de operator dit te bewijzen aan de hand van ‘twee afzonderlijke, niet tegenstrijdige’ bewijsstukken (bijvoorbeeld factuuradres, bankgegevens, IP-adres, enz.). Vanaf 2019 is deze regeling gewijzigd: voor zover hun jaaromzet uit telecom, omroep en elektronische diensten niet meer bedraagt dan €100.000, mag de woonplaats van de particuliere klanten worden aangetoond aan de hand van slechts één bewijselement.
  • Ondernemingen zouden de factureringsregels van de eigen lidstaat of lidstaat van identificatie kunnen blijven toepassen bij intracommunautaire afstandsverkopen of elektronische diensten.

Daarnaast zijn er een aantal maatregelen in het kader van e-commerce die van kracht zouden worden vanaf 1 januari 2021:

  • De MOSS-regeling wordt verder uitgebreid waardoor ook ondernemingen die online goederen en diensten (andere dan ‘omroep, telecommunicatie- en elektronische diensten’) verkopen, al hun btw-verplichtingen in de EU op één plaats kunnen nakomen (MOSS wordt OSS, ofwel ‘One Stop Shop’).
  • De invoer van goederen met een lage waarde (€10 tot €20) is tot op heden vrijgesteld van btw. Deze vrijstelling zal worden afgeschaft en vervangen door een btw-heffing op de verkoop aan de klant. Voor de afdracht van de verschuldigde btw zal de verkoper wel gebruik kunnen maken van de unieke ‘OSS’-aangifte voor zover de intrinsieke waarde van de goederen niet meer bedraagt dan €150. Wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de ‘OSS’ bij invoer, zal de btw worden geïnd bij de afnemer/klant/ontvanger van de goederen (postbedrijf, koeriersbedrijf, douaneagent), die deze aan de douane zal moeten betalen.
  • Operatoren van elektronische verkoopplatformen worden geacht deel uit te maken van de ketting van btw-transacties, wanneer de verkoper niet in de EU is gevestigd. Een dergelijke regeling bestaat trouwens momenteel al voor de elektronische diensten. Wanneer aldus dergelijk elektronisch verkoopplatform is tussengekomen bij ‘verkopen op afstand’ door een niet-EU verkoper, dan zal dit platform (de operator) geacht worden de goederen zelf te hebben aangekocht en vervolgens te hebben doorverkocht aan de afnemer. Deze regeling geldt zowel voor de goederen die van buiten de EU worden verzonden als die vanuit een andere EU-Lidstaat worden verstuurd (voor de invoer van goederen zal deze regeling slechts van toepassing zijn voor zover de intrinsieke waarde van de goederen niet meer bedraagt dan €150). Dit wettelijk vermoeden is onweerlegbaar voor de afstandsverkopen. De operator van het elektronisch platform zal verplicht zijn om de aankoop en de daaropvolgende doorverkoop aan te geven. Op de doorverkoop zal in principe de btw van het land van de klant moeten worden afgedragen.

Drempels inzake afstandsverkopen verdwijnen (1.01.2021)

Ook zullen de regels voor de zogenaamde afstandsverkopen veranderen. Afstandsverkopen zijn verkopen van goederen aan ‘niet btw-plichtigen’ (bijvoorbeeld particulieren) in een andere EU-lidstaat, waarbij de verkoper rechtstreeks of onrechtstreeks instaat voor de verzending van de verkochte goederen naar de andere EU-lidstaat. Deze verkopen zijn onderworpen aan de btw van de lidstaat van de verkoper, zolang de omzet uit de verkopen naar die andere lidstaat een bepaalde drempel niet heeft overschreden. Wordt de drempel in een bepaalde lidstaat wel overschreden, dan moet de verkoper de btw van die lidstaat aanrekenen en aldaar een btw-identificatienummer aanvragen. Momenteel varieert deze drempel per lidstaat tussen €35.000 en €100.000.

Deze drempels zullen worden afgeschaft vanaf 1 januari 2021. Daardoor zal de verkoper onmiddellijk de btw van het land van de klant moeten aanrekenen. Vanaf 2021 zouden ook afstandsverkopen van goederen in een unieke ‘OSS’-aangifte kunnen worden aangegeven. Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om een aantal wijzigingen aan te brengen aan de formele verplichtingen rond de unieke aangifte, o.a. de indieningstermijn wordt verlengd en rechtzettingen van eerdere aangiften kunnen voortaan ook gebeuren via een latere aangifte. Voor het overige blijven de regels inzake de unieke aangifte grotendeels ongewijzigd.

Voor zogenaamde Europese ‘micro-ondernemingen’ geldt een optionele drempel van 10.000 voor de totaliteit van verkopen op afstand, telecommunicatiediensten, televisie- en omroepdiensten, en elektronische diensten verricht voor B2C-klanten in andere EU-lidstaten. Zolang de drempel niet is overschreden, kan de onderneming er nog voor kiezen btw van de eigen lidstaat aan te rekenen.

Harmonisatie bestaande regeling kleine ondernemingen en introductie van een nieuwe categorie (01.01.2021)

Kleine ondernemingen, i.e. ondernemingen wier jaaromzet niet meer bedraagt dan een bepaald drempelbedrag, zijn ‘vrijgesteld’ van de meeste btw-verplichtingen die normaal aan de btw-plichtigen worden opgelegd. In België bedraagt dit drempelbedrag €25.000. De Europese Commissie stelt de volgende aanpassingen voor:

  • Het drempelbedrag wordt verhoogd tot maximaal €85.000 (lidstaten hebben de keuze om een lager drempelbedrag te bepalen). In een overgangsregeling zou het vastgestelde drempelbedrag met maximaal 50% overschreden mogen worden gedurende het lopende jaar.
  • De vrijstellingsregeling wordt ook uitgebreid tot buitenlandse ondernemingen voor zover hun jaaromzet niet meer bedraagt dan €100.000 én de jaaromzet van de onderneming in een betrokken lidstaat niet hoger is dan het aldaar geldende drempelbedrag.

In aansluiting bij het voorgaande voorziet de Commissie eveneens in een nieuwe categorie kleine ondernemingen: ondernemingen met een totale ‘Unie-jaar-omzet’ die niet meer bedraagt dan €2.000.000. Voor hen moet door de lidstaten worden voorzien in vereenvoudigde formaliteiten (vereenvoudigde identificatieprocedure, een optionele jaaraangifte, geen voorschotten). Deze vereenvoudigde regeling zal ook gelden voor kleine ondernemingen die de nationale drempel al hebben overschreden of voor de kleine ondernemingen die ervoor opteren om de vrijstellingsregeling niet toe te passen.

Algemene conclusie: vereenvoudiging en verstrenging, hand in hand…

De bovenstaande wijzigingen van de huidige btw-regels gaan in de richting van een verdere vereenvoudiging van de btw-behandeling en -administratie met betrekking tot cross-border activiteiten. Wel betekent dit dat ondernemingen mogelijks wijzigingen dienen aan te brengen aan hun bestaande boekhoudsystemen en dat er nieuwe procedures dienen te worden opgezet (bijvoorbeeld in het kader van bewijs van vervoer).

Tegelijk met deze vereenvoudigingen en de tendens naar uniformiteit tussen de lidstaten, valt eveneens te verwachten dat de btw-administraties in de lidstaten de vernieuwde regels stringenter zullen toepassen en controleren en daartoe eventueel ook zullen (moeten) samenwerken met andere lidstaten. In dat opzicht heeft de Raad van 14 september 2018 ook nog een verordening aangenomen om de administratieve samenwerking inzake btw tussen de lidstaten te versterken.